Psalm 22 (De profetie van het kruis van Christus)

Introductie

Psalm 22, is een psalm van koning David, geschreven ongeveer 1000 jaar voordat Jezus leefde en stierf. Het maakt deel uit van een trilogie van Psalmen (Psalm 22, 23 en 24) die Christus beschrijven als onze Verlosser, als onze Herder en als onze Koning. De focus van Psalm 22 ligt op de kruisiging van Christus (Jezus als verlosser). David beschreef zijn eigen worstelingen, maar geïnspireerd door de Heilige Geest profeteerde hij wat er met Jezus zou gebeuren. De psalm beschrijft de kruisiging op zo’n manier dat je zou denken dat dit een ooggetuigenverslag was. Op het moment van schrijven was kruisiging nog niet uitgevonden!

Lees als een groep Psalm 22

Beantwoord de volgende vragen individueel. Vraag God om u te helpen de boodschap die Hij voor u heeft door Zijn Woord te begrijpen. Als je alle vragen hebt beantwoord, gaan we samen de antwoorden doornemen.

Vragen

1. Lees Psalm 22:2 en vergelijk dit met Mattheüs 27:46. Wat denk je dat deze verzen zeggen over de mentale en geestelijke toestand van David en Jezus toen zij deze woorden uitriepen?

2. Vergelijk Psalm 22:3 met Mattheüs 27:45.

3. Vergelijk Psalm 22:8-9 met Mattheüs 27:39-44.

4. Vergelijk Psalm 22:12-13 met Mattheüs 26:56.

5. Vergelijk Psalm 22:15-17 met Johannes 19:18; 20:27; 19:28; 19:33-36 en Mattheüs 27:35.

6. Vergelijk Psalm 22:18 met Johannes 19:33-36 en Lukas 23:35.

7. Vergelijk Psalm 22:19 met Johannes 19:23-24 en Mattheüs 27:35

8. Psalm 22:1-22 beschrijft het lijden van David en Jezus. Wat beschrijven de verzen in Psalm 12:23-32?

9. Vergelijk deze Psalm met deze andere profetieën uit het Oude en Nieuwe Testament (Jesaja 53; Daniël 9:24-27; Johannes 3:14-15) en parallelle teksten in (Genesis 3:15; Gen 22:1-13; Exodus 12: 1-13; Numeri 21:8) over de kruisiging. Wat vertellen deze passages ons over God?

Antwoorden

Lees

 

Psalm 22:2 en vergelijk dit met Mattheüs 27:46. Wat denk je dat deze verzen zeggen over de mentale en

geestelijke

toestand van David en Jezus toen z

ij

deze woorden uitriepen?

Psalm 22 begint met een gekwelde kreet en hopeloze klacht, gesteld als een beroep op God om hulp: “Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten? Waarom bent u zo ver van mij verwijderd me te redden, zo ver van mijn kreten van angst? Mijn God, ik roep overdag, maar u antwoordt niet, ‘s nachts, maar ik vind geen rust’ (Psalm 22:1-2).

David roept tot God om hulp, maar voelt zich verlaten en in diepe pijn, omdat God hem geen antwoord geeft. Het dubbele gebruik van vragen is een poëtisch instrument dat de totale hopeloosheid en wanhoop van de psalmist uitdrukt. David kan niet begrijpen waarom God hem in de steek heeft gelaten. Hij lijdt zowel lichamelijk (Psalm 22:14–15) als sociaal (verzen 6–8). Het meest verontrustend voor hem is zijn schijnbare verlating door God. Davids levenslange relatie met God lijkt verbroken te zijn.

Maar zelfs in zijn verlatenheid bidt David: “Mijn God, mijn God”, en erkent zijn geloof in God en zijn afhankelijkheid van Hem, ondanks de afstand en stilte van de Heer. Later verklaart David ronduit zijn vertrouwen in de Heer: Mijn God, ik roep overdag, maar U antwoordt niet, en ‘s nachts, maar ik vind geen stilte.

Maar U bent heilig, U troont op de lofzangen van Israël. Op U hebben onze vaderen vertrouwd, zij hebben vertrouwd en U hebt hen bevrijd. Tot U hebben zij geroepen en zij zijn gered, op U hebben zij vertrouwd en zij zijn niet beschaamd.

“Psalm 22:3–5; zie ook de verzen 9–10). David weet dat God Zijn volk nooit in de steek laat (verzen 22-24).

Honderden jaren later na het schrijven van deze Psalm hing Jezus aan het kruis, en heeft om de meest intense kwelling te doorstaan. Hij had de aanwezigheid van zijn Vader hard nodig. Met luide stem riep Jezus de Heer de woorden uit die de Joden eeuwenlang hadden gebeden: “‘Eli, Eli, lema sabachtani?’ (wat betekent ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’)” (Mattheüs 27 :46). Na de meest afschuwelijke marteling te hebben ondergaan en door slechte mensen te zijn achtergelaten om te sterven, reciteerde Christus Psalm 22:1.

Door zich aan te sluiten bij de menigte van mensen in hun ellende, werd Jezus één met hen in hun lijden en riep hij tot God om hulp.

Onze Jezus – volledig God, volledig menselijke Verlosser, identificeert zich op elke manier met ons, zelfs op onze zwakste momenten – zelfs als we het gevoel hebben dat God ons in de steek heeft gelaten. Door Christus’ totale identificatie met ons, laat Hij ons door Zijn eigen voorbeeld zien dat wij ons hart ook voor God kunnen uitstorten. Jezus laat ons zien dat, op God vertrouwen, betekent dat wij het slechtste van het leven in gebed tot God mogen opheffen: “Tijdens de dagen van Jezus’ leven op aarde zond Hij gebeden en smeekbeden met vurige kreten en tranen op tot degene die hem van de dood kon redden, en hij werd gehoord vanwege zijn eerbiedige onderwerping” (Hebreeën 5:7).

Evenzo, toen Jezus het eerste vers van Psalm 22 citeerde, gebruikte hij een traditie uit die tijd, zodat men meteen het stuk herkende waar Hij op doelde. Zoals de kreet: “Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?” Dit is hetzelfde als een voorganger vandaag zou refereren aan Psalm 22.” Toen Jezus de zonden van de hele mensheid op Zich nam, erkende Hij dat Hij zich door de Vader in de steek gelaten voelde, maar toch vertrouwde Hij, net als David, nog steeds op God. Hij wist dat Hij Gods doel vervulde door Zijn leven af ​​te leggen: “God heeft Hem die geen zonde heeft voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij in Hem gerechtigheid van God zouden worden” (2 Korintiërs 5:21). Jezus geloofde dat God Hem bij dat streven niet in de steek zou laten.

“Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?” Met deze woorden wijst Jezus ook Zijn volgelingen op het verband leggen tussen wat Hij uitroept en de profetische woorden van Psalm 22 te herkennen. David was door God in staat gesteld de toekomst te zien en de kruisiging van de Messias levendig weer te geven (zie de verzen 7, 14–18). Dus door de aandacht op de Psalm te vestigen, toonde Jezus nogmaals aan dat Hijzelf de vervulling was van de oudtestamentische Schrift.

 

Vergelijk

Psalm 22:3 met

Mattheüs

27:45.

Psalm 22:3 Mijn God, ik roep overdag, maar U antwoordt niet, en ‘s nachts, maar ik vind geen stilte.

Mattheüs 27:45 En vanaf het zesde uur kwam er duisternis over heel de aarde, tot het negende uur toe.

We hebben in vraag 1 gezien hoe David en Jezus tot God riepen. In vers 2 vervolgt de psalmist dat hij dit zowel overdag als ‘s nachts deed. Hij smeekt God, maar hij krijgt geen antwoord.

Wat ongebruikelijk is in het verslag van Mattheüs in vers 45, is dat terwijl Jezus aan het kruis hing, de dag in nacht veranderde. Dus bij daglicht en in het donker voelde Jezus zich door God verlaten.

Vergelijk

Psalm 22:8-9 met

Mattheüs

27:39-44.

Psalm 22:8 Allen die mij zien, bespotten mij; zij trekken de lippen op, zij schudden het hoofd en zeggen: 9 Hij heeft zijn zaak op de HEERE gewenteld – laat Die hem bevrijden! Laat Die hem redden, als Hij hem genegen is.

Alle mensen die David zagen, bespotten hem.

Ze “riepen God aan” om hem te redden op een manier die belachelijk maakt en spot.

Mattheüs 27:39 En de voorbijgangers lasterden Hem, schudden hun hoofd, 40 en zeiden: U Die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelf. Als U de Zoon van God bent, kom dan van het kruis af! 41 En evenzo spotten ook de overpriesters, samen met de schriftgeleerden en de oudsten en de Farizeeën, en zij zeiden:

42 Anderen heeft Hij verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen. Als Hij de Koning van Israël is, laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen Hem geloven. 43 Hij heeft op God vertrouwd; laat Die Hem nu verlossen als Hij Hem welgezind is, want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. 44 Hetzelfde verweten Hem ook de misdadigers die met Hem gekruisigd waren.

Drie groepen mensen bespotten Jezus. De mensen die langskwamen, de religieuze leiders en de criminelen. (Echter alleen één van de gekruisigde criminelen zal Jezus later herkennen als de Zoon van God en zijn houding ten opzichte van Hem veranderen). De priesters die voor God (Jezus) in de tempel werkten en van wie hun leven volledig aan Hem verbonden was, verachtten Hem aan het kruis.

Ze maakten Hem belachelijk door te zeggen dat Hij God moest aanroepen om Hem te redden en erkende Jezus dus niet als God die zichzelf zou kunnen redden.

Vergelijk

Psalm 22:12-13 met

Mattheüs

26:56.

Psalm 22:11 Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af, vanaf de moederschoot bent U mijn God. 12 Blijf dan niet ver van mij, want de nood is nabij; er is immers geen helper.

Mattheüs 26:56 maar dit alles is geschied, opdat de Schriften van de profeten vervuld zouden worden. Toen verlieten al de discipelen Hem en vluchtten.

We lezen in Psalm 22 dat David in nood is, maar niemand heeft om hem te helpen, hij is helemaal alleen. In Mattheüs 26:56 lezen we dat Jezus werd verlaten door Zijn discipelen. Ook hij was helemaal alleen.

Vergelijk Psalm 22:15-17 met Johannes 19:18; 20:27; 19:28; 19:33-36 en Mattheüs 27:35.

Psalm 22:15 Als water ben ik uitgestort, ontwricht zijn al mijn beenderen; mijn hart is als was,

het is gesmolten diep in mijn binnenste. 16 Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; U legt mij in het stof van de dood. 17 Want honden hebben mij omsingeld, een horde kwaaddoeners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorboord.

Als je Psalm 22:15-17 leest, kun je je Jezus aan het kruis voorstellen. De pijn, het lijden, het langzaam wegvloeien van Zijn kracht totdat Hij stierf.

Bij Zijn kruisiging werd Jezus samen met andere boosdoeners ter dood gebracht.

Johannes 19:18 Daar kruisigden zij Hem en met Hem twee anderen, aan elke kant één, en Jezus in het midden.

Bij de kruisiging zou de ter dood veroordeelde aan het kruis worden genageld. Dit wordt niet vermeld in het verslag van de kruisiging van Jezus, maar er wordt aangenomen dat de lezer dit weet. Later, wanneer Jezus na zijn opstanding aan zijn discipelen verschijnt, vraagt hij aan Thomas om zijn vinger te leggen op de plek waar zijn wonden waren.

Zoals geschreven staat in Psalm 22:17 doorboorden zij Zijn handen en Zijn voeten.

Johannes 20:27 Daarna zei Hij tegen Thomas: Kom hier met uw vinger en bekijk Mijn handen, en kom hier met uw hand en steek die in Mijn zij; en wees niet ongelovig, maar gelovig. 28 En Thomas antwoordde en zei tegen Hem: Mijn Heere en mijn God!

Johannes 19:28 Hierna zei Jezus, omdat Hij wist dat nu alles volbracht was, opdat het Schriftwoord vervuld zou worden: Ik heb dorst!

De beschrijving in Psalm 22:16 van Davids tong die zich aan zijn verhemelte vastklampte, is duidelijk een omschrijving van iemand die heel veel dorst had.

Vergelijk Psalm 22:18 met Johannes 19:33-36 en Lukas 23:35.

Psalm 22:18 Al mijn beenderen zou ik kunnen tellen; en zij, zij zien het aan, zij kijken naar mij.

Doordat we al Zijn botten kunnen tellen, kunnen we aannemen dat ze niet gebroken waren. Dit wordt verder geprofeteerd in de profetische Psalm 34:20-21.

Psalm 34:20 De rechtvaardige heeft veel ellende, maar uit dat alles redt de HEERE hem.

21. Hij bewaart al zijn beenderen, niet één daarvan wordt gebroken.

Johannes 19:33 maar toen zij bij Jezus kwamen en zagen dat Hij al gestorven was, braken zij Zijn benen niet. 34. Maar een van de soldaten stak met een speer in Zijn zij en meteen kwam er bloed en water uit. 35. En die het gezien heeft, die getuigt ervan, en zijn getuigenis is waar, en hij weet dat hij de waarheid spreekt, opdat ook u gelooft. 36. Want deze dingen zijn geschied, opdat het Schriftwoord vervuld wordt: Geen been van Hem zal gebroken worden.

De handeling van het doorboren van de zijde van Jezus met een speer (door Zijn hart) zorgde ervoor dat bloed met water vloeide. Dit is een teken dat Hij dood was. Wanneer een persoon sterft, stolt het bloed tot dik bloed en water

Vergelijk Psalm 22:19 met Johannes 19:23-24 en Mattheüs 27:35

Psalm 22:19 Zij verdelen mijn kleding onder elkaar en werpen het lot om mijn gewaad.

Johannes 19:23 Nadat de soldaten dan Jezus gekruisigd hadden, namen zij Zijn kleren en maakten vier delen, voor elke soldaat een deel, en zij namen ook het onderkleed. Het onderkleed nu was zonder naad, van bovenaf als één geheel geweven.

24 Zij dan zeiden tegen elkaar: Laten wij dat niet scheuren, maar laten wij erom loten voor wie het zal zijn. Opdat het Schriftwoord vervuld zou worden dat zegt: Zij hebben Mijn kleren onder elkaar verdeeld en over Mijn kleed hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de soldaten gedaan.

Mattheüs 27:35 Nadat zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn kleren door het lot te werpen, opdat vervuld zou worden wat gezegd is door de profeet: Ze hebben Mijn kleren onder elkaar verdeeld en om Mijn kleding hebben ze het lot geworpen.

Dit vers is er een die alleen kan wijzen op wat er gebeurde toen de Heer Jezus werd gekruisigd. Het is moeilijk voor te stellen dat Davids kleding door iemand zou worden verdeeld.

Voor zover wij weten, of reden hebben om aan te nemen, is het in het leven van David nooit voorgekomen dat zijn vijanden hem uitkleedden en zijn klederen onder elkaar verdeelden; en de beschrijving hier zou daarom alleen van toepassing kunnen zijn op iemand anders. Het werd volledig vervuld in de Heiland; en dit vers levert daarom het volste bewijs dat de psalm naar Hem verwijst.

Psalm 22:1-22 beschrijft het lijden van David en Jezus.

Wat beschrijven

de

verzen Psalm 12:23-32?

In de verzen 23-31 staan lovende woorden geschreven. Ze bevatten meer profetieën over wat er na de opstanding zal gebeuren.

27. De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd worden; wie de HEERE zoeken, zullen Hem loven. Uw hart zal voor eeuwig leven.

Zij die de Heer zoeken, zullen eeuwig leven hebben.

28. Alle einden der aarde zullen eraan denken en zich tot de HEERE bekeren: alle geslachten van de heidenvolken zullen zich voor Uw aangezicht neerbuigen.

Alle volkeren (zelfs de heidenen) zullen bekeerd worden en zullen buigen voor de Heer.

29. Want het koningschap is van de HEERE, Hij heerst over de heidenvolken.

De Heer zal Koning zijn en zal heersen over de heidenen (wijzend op het 1000-jarige rijk waar Jezus op aarde zal regeren)

30. Alle groten der aarde zullen eten en zich neerbuigen. Allen die in het stof neerdalen

en hun ziel niet in het leven kunnen behouden, zullen voor Zijn aangezicht neerbukken.

Alle volken zullen zich voor de Heer buigen, zelfs degenen die zijn gestorven. (Opstanding en oordeel)

31. Het nageslacht zal Hem dienen, en aan de Heere toegeschreven worden tot in generaties. 32. Zij zullen komen en Zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren zal worden, want Hij heeft het gedaan.

Generaties zullen Hem dienen en Zijn gerechtigheid zal bekend worden gemaakt aan toekomstige generaties.

Vergelijk deze psalm met deze andere profetieën uit het Oude en Nieuwe Testament (Jesaja 53; Daniël 9:24-27; Johannes 3:14-15) en parallelle

teksten

(Genesis 3:15; Gen 22:1-13; Exodus 12: 1-13; Numeri 21:8) over de kruisiging.

Wat vertellen deze passages ons over God?

Jesaja 53:4 Voorwaar, onze ziekten heeft Híj op Zich genomen, onze smarten heeft Hij gedragen.

Wíj hielden Hem echter voor een geplaagde, door God geslagen en verdrukt.

5 Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen.

6 Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons ieder naar zijn eigen weg. Maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen.

7 Toen betaling geëist werd, werd Híj verdrukt, maar Hij deed Zijn mond niet open. Als een lam werd Hij ter slachting geleid; als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed Hij Zijn mond niet open.

8 Hij is uit de angst en uit het gericht weggenomen, en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land van de levenden. Om de overtreding van mijn volk is de plaag op Hem geweest.

9 Men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij de rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in Zijn mond geweest is.

10 Maar het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen, Hij heeft Hem ziek gemaakt. Als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nageslacht zien, Hij zal de dagen verlengen; het welbehagen van de HEERE zal door Zijn hand voorspoedig zijn.

11 Om de moeitevolle inspanning van Zijn ziel zal Hij het zien Hij zal verzadigd worden. Door de kennis van Hem zal de Rechtvaardige, Mijn Knecht, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen.

12 Daarom zal Ik Hem veel toedelen, en machtigen zal Hij verdelen als buit, omdat Hij Zijn ziel heeft uitgestort in de dood, onder de overtreders is geteld, omdat Hij de zonden van velen gedragen heeft en voor de overtreders gebeden heeft.

Daniël 9:24 Zeventig weken zijn er bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te beëindigen, de zonden te verzegelen, de ongerechtigheid te verzoenen, om een eeuwige gerechtigheid tot stand te brengen, om visioen en profeet te verzegelen, en om de Heiligheid van heiligheden te zalven.

25 U moet weten en begrijpen: vanaf de tijd dat het woord uitgaat om te laten terugkeren en om Jeruzalem te herbouwen tot op Messias, de Vorst, verstrijken er zeven weken en tweeënzestig weken. Plein en gracht zullen opnieuw gebouwd worden, maar wel in benauwde tijden.

26 Na de tweeënzestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn. Een volk van een vorst, een volk dat komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten.

Het einde ervan zal zijn in de overstromende vloed en tot het einde toe zal er oorlog zijn,

verwoestingen waartoe vast besloten is.

Johannes 3:14 En zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, 15 opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.

Genesis 3:15 En Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en de vrouw, en tussen uw nageslacht en haar Nageslacht; Dat zal u de kop vermorzelen, en u zult Het de hiel vermorzelen.

Genesis 22:1 En het gebeurde na deze dingen dat God Abraham op de proef stelde. Hij zei tegen hem: Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik.

2 Hij zei: Neem toch uw zoon, uw enige, die u liefhebt, Izak, ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op een van de bergen die Ik u noemen zal.

3 Toen stond Abraham ‘s morgens vroeg op, zadelde zijn ezel, nam twee van zijn knechten met zich mee, en Izak, zijn zoon. Hij kloofde hout voor het brandoffer, stond op en ging naar de plaats die God hem genoemd had.

4 Op de derde dag sloeg Abraham zijn ogen op, en hij zag die plaats in de verte.

5 Abraham zei tegen zijn knechten: Blijven jullie hier met de ezel, dan zullen ik en de jongen daarheen gaan. Als wij ons neergebogen hebben, zullen wij bij jullie terugkeren.

6 Daarop nam Abraham het hout voor het brandoffer en legde dat op zijn zoon Izak. Hijzelf nam het vuur en het mes in zijn hand. Zo gingen zij beiden samen.

7 Toen sprak Izak tot zijn vader Abraham en zei: Mijn vader! Hij zei: Zie, hier ben ik, mijn zoon. Hij zei: Zie, hier is het vuur en het hout, maar waar is het lam voor het brandoffer?

8 Abraham zei: God zal Zichzelf voorzien van het lam voor het brandoffer, mijn zoon. Zo gingen zij beiden samen.

9 En zij kwamen op de plaats die God hem genoemd had. Abraham bouwde daar het altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Izak en legde hem op het altaar, boven op het hout.

10 Toen strekte Abraham zijn hand uit en nam het mes om zijn zoon te slachten.

11 Maar de Engel van de HEERE riep tot hem vanuit de hemel en zei: Abraham, Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik.

12 Toen zei Hij: Steek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik dat u godvrezend bent en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt.

13 Toen sloeg Abraham zijn ogen op en keek om, en zie, achter hem zat een ram met zijn hoorns verstrikt in het struikgewas. Abraham ging erheen, nam die ram en offerde hem als brandoffer in de plaats van zijn zoon.

Exodus 12:1 De HEERE zei tegen Mozes en tegen Aäron in het land Egypte: 2 Deze maand zal voor u het begin van de maanden zijn. Hij zal voor u de eerste zijn van de maanden van het jaar.

3 Spreek tot heel de gemeenschap van Israël: Op de tiende dag van deze maand moet ieder voor zich een lam per familie nemen, een lam per gezin. 4 Maar als het gezin te klein is voor een lam, dan moet hij er samen met de buurman, die het dichtst bij zijn gezin woont, één nemen, overeenkomstig het aantal personen. U moet bij het lam rekening houden met wat ieder eten kan.

5 U moet een lam zonder enig gebrek hebben, een mannetje van een jaar oud. U moet het van de schapen of van de geiten nemen.

6 U moet het in bewaring houden tot de veertiende dag van deze maand, en heel de verzamelde gemeenschap van Israël zal het slachten tegen het vallen van de avond. 7 En zij zullen van het bloed nemen en het aan de beide deurposten strijken en aan de bovendorpel, aan de huizen waarin zij het eten zullen. 8 Zij moeten het vlees dezelfde nacht nog eten; op vuur gebraden, met ongezuurde broden, en met bittere kruiden moeten zij het eten. 9 U mag daarvan niets rauw eten, en zeker niet in water gekookt, maar alleen op vuur gebraden, met zijn kop, met zijn poten en zijn ingewanden. 10 U mag daarvan ook niets overlaten tot de morgen. Wat er de volgende morgen van over is, moet u met vuur verbranden. 11 En zo moet u het eten: uw middel omgord, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand. U moet het met haast eten, het is Pascha voor de HEERE. 12 Want Ik zal in deze nacht door het land Egypte trekken en alle eerstgeborenen in het land Egypte treffen, van de mensen tot het vee. En Ik zal aan al de goden van de Egyptenaren strafgerichten voltrekken, Ik, de HEERE. 13 En het bloed zal u tot een teken zijn aan de huizen waarin u verblijft. Als Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan en er zal geen plaag onder u zijn die verderf teweegbrengt, als Ik het land Egypte zal treffen.

Numeri 21:8 En de HEERE zei tegen Mozes: Maak u een gifslang en zet hem op een staak. Het zal gebeuren dat ieder die gebeten is, in leven zal blijven, als hij daarnaar kijkt.

Al deze teksten verwijzen naar het zoenoffer van onze Heer Jezus Christus. Als we al deze passages samenvoegen, kunnen we alleen maar concluderen dat we een Ontzagwekkende God hebben. Een God die het einde vanaf het begin kent. Dat alles onder Zijn controle is. Dat Zijn Woord de Bijbel geïnspireerd is door de Heilige Geest.

Dat Jezus onze Verlosser is.

Dat de profetieën in de Bijbel die nog niet zijn vervuld, op een dag (binnenkort) in vervulling zullen gaan.

Samenvatting

Deze psalm, geschreven 1000 jaar voordat Jezus Christus werd gekruisigd, geeft ons, door het lijden van koning David en de inspiratie van de Heilige Geest, één van de duidelijkste profetieën over het lijden en de dood van onze Heer Jezus. Er zijn originele manuscripten van deze Psalm gevonden die dateren van vóór 200 jaar voor Christus. We kunnen duidelijk de inspiratie van de Heilige Geest zien in dit gedeelte van de Schrift. We kunnen zien dat God de touwtjes in handen heeft en dat Hij een plan heeft met de wereld.

Toepassingen in het dagelijks leven

Houd moed als je door moeilijke omstandigheden gaat, dat God de touwtjes in handen heeft. Hij weet wat lijden en pijn is. Hij heeft het voor ons meegemaakt. God heeft een goed en eeuwig plan dat Hij zal voltooien (zie ook Romeinen 8:28).

Romeinen 8:28 En wij weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen namelijk die overeenkomstig Zijn voornemen geroepen zijn.

Aanvullende extra informatie voor verder onderzoek.

PROFETIE BETREFFENDE JEZUS UIT DE PSALMEN

In totaal bevatten vijfentwintig verschillende psalmen (één op de zes psalmen) minstens één messiaanse profetie. Messiaanse psalmen worden geciteerd in elf nieuwtestamentische boeken, vooral de evangeliën en het boek Handelingen. Hieronder staan bijna zeventig specifieke verwijzingen naar Christus in de Psalmen die in het Nieuwe Testament zijn vervuld. Sommige geleerden zien aanvullende toespelingen, maar hier zijn degenen met de duidelijkste connecties met Jezus. De volgende lijst geeft de verwijzing(en) in de Psalmen waar elke profetie wordt gevonden en de vervulling van het Nieuwe Testament:

Over de geboorte van de Messias:

1. De Messias zal uit het geslacht van David komen (Psalm 89:3–4, 29–36; 132:11–17; Mattheüs 1:1).

2. De Messias zal voor alle mensen komen (Psalm 18:49; Efeziërs 3:4-6).

3. De Messias zal Zijn Vader van kinds af aan kennen (Psalm 22:9; Lukas 2:40).

4. De Messias zal door God geroepen worden terwijl hij nog in de baarmoeder is (Psalm 22:10; Lucas 1:30-33).

Wat betreft de aard en naam van de Messias:

5. De Messias zal Koning der Joden worden genoemd (Psalm 2:6; Johannes 12:12-13; 18:32).

6. De Messias zal de Zoon van God zijn (Psalm 2:7; Lukas 1:31–35; Mattheüs 3:16–17; Hebreeën 1:5–6). 7. De Messias is God (Psalm 45:6-7b; Hebreeën 1:8-9).

8. De Messias zal God Zijn Vader noemen (Psalm 89:26; Mattheüs 11:27).

9. De Messias zal Gods enige “verwekte” Zoon zijn (Psalm 89:27; Markus 16:6; Colossenzen 1:18; Openbaring 1:5).

10. De Messias zal eeuwig zijn (Psalm 102:25–27a; Openbaring 1:8; Hebreeën 1:10–12).

11. De Messias is de schepper van alle dingen (Psalm 102:25–27b; Johannes 1:3; Efeziërs 3:9; Hebreeën 1:10–12).

12. De Messias zal Heer en Koning zijn (Psalm 110:1a; Mattheüs 22:41-45).

13. De Messias zal een Priester zijn naar de ordening van Melchizedek (Psalm 110:4; Hebreeën 6:17-20).

14. De Messias zal de “Steen” zijn die door de bouwers wordt verworpen (Psalm 118:22; Mattheüs 21:42-43).

Over de bediening van de Messias:

15. Baby’s zullen de Messias loven (Psalm 8:2; Mattheüs 21:15-16).

16. De Messias zal openbaren dat de Hebreeuwse Geschriften over Hem zijn geschreven (Psalm 40:6–8b; Lukas 24:44; Johannes 5:39–40).

17. De Messias zal de wil van God (Zijn Vader) doen (Psalm 40:7-8; Johannes 5:30).

18. De Messias zal Zijn missie niet verbergen voor gelovige mensen (Psalm 40:9-10; Lucas 4:16-21).

19. De Messias zal een boodschap van barmhartigheid overbrengen (Psalm 45:2; 55:12-14; Lukas 4:22).

20. De Messias zal woedend worden over onethische praktijken van de Joden in de tempel (Psalm 69:9a; Johannes 2:13–17).

21. De Messias zal in gelijkenissen onderwijzen (Psalm 78:2; Mattheüs 13:34-35).

22. De Messias zal de stormachtige zee kalmeren (Psalm 107:28-29; Mattheüs 8:24-26).

23. De Messias zal rechtvaardig handelen (Psalm 45:6-7c; Johannes 5:30).

24. De Messias zal komen in de naam van de Heer (Psalm 118:26; Mattheüs 21:9).

Over het verraad en de dood van de Messias:

25. Politieke/religieuze leiders zullen samenzweren tegen de Messias (Psalm 2:1-3; Mattheüs 26:3-4; Marcus 3:6).

26. De Messias zal zich door God verlaten voelen bij Zijn kruisiging (Psalm 22:1b; Marcus 15:34).

27. De Messias zal voor Zijn dood zonder ophouden bidden (Psalm 22:2; Mattheüs 26:38-39).

28. De Messias zal veracht en verworpen worden door de Zijnen (Psalm 22:6; Lucas 23:21-23).

29. De Messias zal worden bespot (Psalm 22:7; 109:25; Mattheüs 27:39).

30. Ongelovigen zullen tegen de Messias zeggen: “Hij vertrouwde op God, laat Hij hem nu bevrijden” (Psalm 22:8; Mattheüs 27:41-43).

31. De Messias zal door Zijn discipelen in de steek worden gelaten (Psalm 22:11; 69:20; Marcus 14:50).

32. De Messias zal omringd worden door goddeloze wezens (Psalm 22:12-13; Colossenzen 2:15).

33. Uit het lichaam van de Messias zal bloed en water stromen (Psalm 22:14a; Johannes 19:34).

34. De Messias zal gekruisigd worden (Psalm 22:14b; Mattheüs 27:35).

35. De Messias zal dorsten terwijl hij sterft (Psalm 22:15; 69:21; Johannes 19:28).

36. De Messias zal door heidenen worden waargenomen bij Zijn kruisiging (Psalm 22:16a; Lukas 23:36).

37. De Messias zal bij Zijn kruisiging door Joden worden waargenomen (Psalm 22:16b; Mattheüs 27:41-43).

38. De handen en voeten van de Messias zullen worden doorboord (Psalm 22:16c; Mattheüs 27:38).

39. De kleding van de Messias zal onder de soldaten worden verdeeld door het loten (Psalm 22:18; Johannes 19:23-24).

40. De Messias zal worden beschuldigd door valse getuigen (Psalm 27:12; 35:11; 109:2; Mattheüs 26:59-61).

41. De Messias zal tot God roepen: “In uw handen beveel ik mijn geest” (Psalm 31:5; Lukas 23:46).

42. Er zullen veel pogingen zijn om de Messias te doden (Psalm 31:13; Mattheüs 27:1).

43. Van de Messias zullen geen botten gebroken worden (Psalm 34:20; Johannes 19:32-33).

44. De Messias zal zonder reden gehaat worden (Psalm 35:19; Johannes 18:19-23; 15:24-25).

45. De Messias zal zwijgen als een lam voor Zijn aanklagers (Psalm 38:13-14; Mattheüs 26:62-63).

46. ​​De Messias zal Gods offerlam zijn voor de verlossing van de hele mensheid (Psalm 40:6-8a; Hebreeën 10:10-13).

47. De Messias zal verraden worden door een van Zijn eigen discipelen (Psalm 41:9; Marcus 14:17–18).

48. De Messias zal zonder reden gehaat en afgewezen worden (Psalm 69:4; Lucas 23:13–22; Johannes 15:24–25).

49. De Messias zal ter wille van God worden veroordeeld (Psalm 69:7, 9; Mattheüs 26:65-67; ​​Romeinen 15:3).

50. De Messias zal door de Joden worden verworpen (Psalm 69:8a; Johannes 1:11).

51. De eigen broers van de Messias zullen Hem verwerpen (Psalm 69:8b; Johannes 7:3-5).

52. Het hart van de Messias zal gebroken worden (Psalm 69:20a; Johannes 19:34).

53. De Messias zal tijdens het sterven gal aangeboden krijgen, vermengd met azijn (Psalm 69:21a; Mattheüs 27:34).

54. De Messias zal bidden voor Zijn vijanden (Psalm 109:4; Lucas 23:34).

55. De verrader van de Messias zal een kort leven hebben (Psalm 109:8a; Handelingen 1:16-18; Johannes 17:12).

56. De verrader van de Messias zal worden vervangen door een meer getrouwe man (Psalm 109:8b; Handelingen 1:20-26).

Over de opstanding en verhoging van de Messias:

57. De Messias zal worden opgewekt (Psalm 16:8–10a; Mattheüs 28:6; Handelingen 2:25–32).

58. Het lichaam van de Messias zal geen verderf zien (natuurlijk verval) (Psalm 16:8-10b; Handelingen 13:35-37).

59. De Messias zal verheerlijkt worden in de tegenwoordigheid van God (Psalm 16:11; Handelingen 2:25-33).

60. De Messias zal God om Zijn erfenis vragen (Psalm 2:8a; Johannes 17:4-24).

61. De Messias zal volledige autoriteit hebben over alle dingen (Psalm 2:8b–9; 8:6; Mattheüs 28:18; Hebreeën 1:1–2).

62. De Messias zal degenen vernietigen die Hem niet eren (Psalm 2:12; Johannes 3:36).

63. De Messias zal veel mensen in de familie van God brengen (Psalm 22:22; Hebreeën 2:10-12; Mattheüs 12:50; Johannes 20:14).

64. De vijanden van de Messias zullen struikelen en vallen (Psalm 27:2; Johannes 18:3-6).

65. De troon van de Messias zal eeuwig zijn (Psalm 45:6–7a; Lukas 1:31–33; Hebreeën 1:8–9).

66. De Messias zal weer opstijgen naar de hemel (Psalm 68:18a; Lukas 24:51; Efeziërs 4:8).

67. De Messias zal goede gaven geven aan gelovige mensen (Psalm 68:18b; Mattheüs 10:1; Efeziërs 4:7-11).

68. De Messias zal verhoogd worden tot de rechterhand van God (Psalm 80:17; 110:1, 5; Handelingen 5:31).